Ik zal het maar eerlijk bekennen: ik heb nog nooit een stormvogel gezien. Daarmee val ik gelijk door de mand, want ik ben dus geen echte vogelaar. De echte vogelaar ligt namelijk bij stevige noordwesterstorm in de winter, wanneer u en ik rillend bij de kachel zitten, urenlang in de duinen met zijn kijker gericht op de horizon. Zeetrek tellen, heet dat. Dan kun je allerlei vogels langs zien komen: jan-van-genten, alken, zee-eenden – en ook stormvogels.
Stormvogels zijn echte zeevogels: ze brengen hun hele leven vliegend boven zee door, en zwerven daarbij de hele wereld over. Broeden in Noorwegen, overwinteren aan de Argentijnse kust, bijvoorbeeld. Ze verschillen van meeuwen doordat ze een neusbuis hebben en door hun stijve, smalle vleugels, een beetje zoals een albatros. Laag over de zee scherend speuren ze naar prooi: inktvis, kreeftjes, vis. Tijdens stormen vliegen ze laag tussen de golven door, en ontwijken zo de wind. Ze komen alleen aan land om te broeden. Dat doen ze dan in een holletje op een klif aan de kust, of liefst op een eilandje in de oceaan. Per jaar leggen ze één groot ei. Aan de Nederlandse kust komen ze alleen wanneer ze door een storm hierheen geblazen zijn; vandaar de naam. Je kunt dan vijf soorten tegenkomen, die in grootte variëren van een kleine meeuw tot een formaatje zwaluw.
(Tekst Willem Drok en illustratie Ton de Haas)